- foot
- n. voet; been; meeteenheid; stap; voetstuk, poot (v.e. bed); randen (v.e. blad papier)--------v. dokken; te voet gaan; dansenfoot1[ foet] 〈meervoud: feet〉I 〈telbaar zelfstandig naamwoord〉1 voet 〈ook van berg, bladzij, lamp, kous enz.〉2 (vers)voet3 poot 〈van tafel〉4 voeteneinde 〈van bed〉5 onderste/achterste/laatste deel ⇒ (uit)einde♦voorbeelden:1 put one's feet up • (even) gaan liggenI won't set foot in that house • ik zet geen voet in dat huisstand on one's own feet • op eigen benen staan〈figuurlijk〉 at someone's feet • aan iemands voetenfoot by foot • voet(je) voor voet(je)on foot • te voet; op handenon one's feet • op de been, overeind; er (weer) bovenop, beter; onvoorbereidput on one's feet • op de been/er bovenop helpen¶ have a foot in both camps • geen partij kiezen〈figuurlijk〉 feet of clay • fundamentele zwaktehave a foot in the door • de eerste stap gezet hebbenhave one foot in the grave • met een been in het graf staanhave/keep one's feet (set) (firmly) to/on the ground • met beide benen op de grond staancarry/sweep someone off his feet • iemand meeslependig in one's feet • z'n poot stijf houden〈informeel〉 fall/land on one's feet • mazzel hebbenfind one's feet • beginnen te staan/lopen 〈van kind〉; op eigen benen kunnen staanget to one's feet • opstaanjump to one's feet • opspringenkeep (on) one's feet • overeind/op de been blijvenput one's foot down • streng optreden; 〈informeel〉plankgas rijden〈informeel〉 put one's foot in it/one's mouth • een flater slaannot put a foot wrong • geen fout makenrecover one's feet • weer overeind komen/krabbelen〈informeel〉 run someone off his feet • iemand doodmoe maken〈informeel〉 be run/rushed off one's feet • zich uit de naad werken〈informeel〉 rush someone off his feet • iemand opjagentread under foot • onderdrukkenmy foot! • kom nou!II 〈niet-telbaar zelfstandig naamwoord〉1 tred ⇒ gang, (voet)stap♦voorbeelden:1 light of foot • lichtvoetigswift of foot • vlug ter been¶ change foot • de pas veranderen————————foot2〈zelfstandig naamwoord; meervoud: foot, feet〉1 voet 〈0,3048 m〉————————foot3I 〈onovergankelijk en overgankelijk werkwoord〉♦voorbeelden:¶ 〈informeel〉 foot it • dansen; de benenwagen nemen, te voet gaanII 〈overgankelijk werkwoord〉1 een voet breien/maken aan 〈kous, meubel〉2 〈informeel〉betalen ⇒ vereffenen, dokken voor
English-Dutch dictionary. 2013.